1 juni 2021
‘Guus, op lijn twee heb ik een dringend telefoontje voor je. Het is de politie’. Het gesprek wat daarna volgde, zou ik me later slechts in flarden herinneren. Het onverwachte bericht overviel me enorm. Die ene zin die werd uitgesproken dreunde nog dagenlang na in m’n hoofd: ‘We hebben uw vader dood aangetroffen in zijn woonkamer’.
Heb je het eerste deel van het verhaal al gelezen? Ga dan door naar het vervolg.
'Het afscheid viel mijn vader zwaar'
Meteen zeg ik al mijn afspraken af voor de rest van de week en vertrek richting mijn ouderlijk huis. Tijdens de lange autorit word ik in gedachten teruggebracht naar die heerlijke plek uit mijn jeugd. De bosrijke omgeving, de woonboerderij waar ik als enig kind ben opgegroeid. Zes jaar geleden moest mijn vader ineens alleen verder. Drie maanden na het eerste onderzoek van mams nare kuchje volgde voor haar een kort, hevig ziekbed. En toen was ze er niet meer. Het afscheid viel mijn vader zwaar. Gelukkig leek het leven als weduwnaar hem goed af te gaan. Ondanks een sober pensioen ondernam hij in z’n eentje geregeld leuke dingen. Met zijn oude camper maar ook met de onlangs aangeschafte oldtimer, een MGB cabriolet.
Het geluid van vallende regendruppels op de voorruit brengt mij weer terug in de auto. De ruitenwissers gaan aan. Niet veel later verschijnt rechts, van achter de oude eiken, paps boerderij. Ik moet even slikken. Zijn buurman Martens was polshoogte gaan nemen toen hij m’n vader al een paar dagen niet had gezien. Hij zag hem liggen in de woonkamer en heeft toen de politie gebeld. Arme pap. Terwijl ik het erf opdraai, zie ik bij de voordeur een grijze lijkwagen staan.
De crematie is mooi. Precies zoals pap had gewild. Gelukkig hadden we er onlangs nog over gesproken; zijn laatste wensen. Voelde hij iets aan of had de dood hem overvallen? Hij was nog zo jong, zonder noemenswaardige medische klachten. Babette, al jarenlang mijn steun en toeverlaat, pakt mijn rechterarm beet en knijpt er zacht in. ‘Jammer dat ik je vader zo weinig heb gezien. Uit de verhalen die ik vandaag heb gehoord, werd me weer duidelijk wat een lieve man hij was. Wars van conventies’, spreekt ze liefdevol. ‘Dat maakte hem af en toe ook ondoorgrondelijk’, reageer ik.
De volgende dag rijden we samen richting m’n ouderlijk huis. De woning moet leeg voor verkoop. Babette en ik werken van boven naar beneden en bepalen wat weg moet of meegaat. Aan het einde van de middag loop ik naar de schuur. Daar staat hij: de camper waarmee mijn vader ons ooit als gezin verraste. Wat hadden we met z’n drietjes genoten van heerlijke vakanties in binnen- en buitenland. De wetenschap dat m’n vader tot aan zijn dood plezier had gehad van dat ding, geeft me enigszins troost.
Impulsief als altijd, vraag ik m’n manager of ik een week vrij kan krijgen. Ik wil nog een keer op pad met de camper. Deze keer met Babette. Daarna wil ik ‘m verkopen. Babette kijkt me verbaasd aan als ik haar over mijn plan vertel. ‘Yes, laten we het gewoon doen’, is haar reactie, ‘dan ruimen we de rest van het huis op als we weer terug zijn’. Een klein uur later rijden we het erf af in de camper. Met een kleine tussenstop, om thuis onze koffers te pakken, koersen we richting het zuiden van Nederland.
Ondanks het verdriet, voelt mijn actie goed. We rijden gemoedelijk over een provinciale weg in Limburg. Ik geniet van de rit. Ineens haalt een donkerblauwe Mercedes ons in. Zo, die heeft haast, denk ik. De auto rijdt inmiddels voor onze camper. Ik zie door de half geblindeerde achterruit meerdere personen zitten. Ineens komt een van hen half uit het linker zijraam hangen en gebaart wild met zijn arm. ‘Volgens mij is er iets aan de hand met onze camper. Kijk nou hoe die man doet’, roep ik geschrokken naar Babette. Ze gebaren dat we de verderop gelegen parkeerplaats moeten oprijden. Terwijl ik uitstap om te vragen wat er aan de hand is, komt een van de mannen van de Mercedes met getrokken pistool op mij afgerend. Ik word hard naar achteren geduwd en gedwongen de camper weer in te gaan. Babette zit verstijfd in haar stoel. ‘Naar achteren jullie!’ roept de man. Een tweede man stapt aan de kant van Babette in. We worden achter in de camper gezet, geblinddoekt en met tiewraps vastgebonden. ‘W-wat willen jullie?’, stamel ik. ‘Bek dicht!’ roept een van de mannen. Ik krijg een harde klap tegen m’n hoofd. Als ik bijkom, merk ik dat we rijden. Babette huilt zachtjes naast me. Wat gebeurt hier?
'Uit het niets krijg ik een klap, vol in mijn gezicht. Ik proef bloed in mijn mond'
Na enige tijd voel ik dat we de asfaltweg verlaten. Na een hobbelig pad komen we tot stilstand. Hardhandig worden Babette en ik uit de camper getrokken. Ze nemen ons mee een gebouw in. We worden naast elkaar op een gammel bankje gezet. Ik tril over mijn hele lijf. Babette is inmiddels gestopt met huilen maar ademt snel. Wat is ze bang. Ik hoor mannen in een taal spreken die ik niet ken. Voetstappen komen op ons af. Een schorre mannenstem begint nu op luide toon vragen te stellen: ‘Waar bleef je nou? Jullie zouden deze maand leveren, weet je nog?’ ‘Wat bedoelt u?’ vraag ik. Uit het niets krijg ik een klap. Vol in mijn gezicht. Ik proef bloed in mijn mond. ‘Nou, waar zat je? Waar ligt het spul?’ brult de schorre stem weer. Wat zou die vent toch bedoelen? Ineens hoor ik Babette wilskrachtig spreken: ‘Meneer, wij weten niet wat u bedoelt en wij weten niet wat u wilt. Laat ons verdomme met rust!’ Ik schrik van haar reactie maar voel tegelijk ook trots. Ze is stoerder dan ik dacht. Dan hoor ik een klap en een gil van Babette. Ik word woedend. Heeft hij haar vanwege die opmerkingen geslagen? Hol gelach van de aanwezige mannen klinkt echoënd door de ruimte. Buiten start een auto. Ik hoor iemand weglopen. Er wordt overlegd. Zacht gemompel, ik versta er niets van. Ineens is daar weer iemand achter ons. Snel en krachtig worden onze tiewraps losgesneden. ‘Vijf minuten blijven zitten, anders wordt het heel vervelend voor jullie’, sist een stem. Het geluid van diverse voetstappen ebt weg. Ik hoor een auto wegrijden. Stilte. ‘Gaat het?’ vraag ik voorzichtig aan Babette. Haar stem klinkt emotioneel: ‘Ja, gaat wel. Zijn ze weg?’ ‘Ja, volgens mij wel’, antwoord ik. Ik haal de blinddoek van m’n ogen, Babette doet hetzelfde. Haar haren zitten geplakt langs haar bezweette gezicht. ‘Heb je pijn?’ Ik zie dat haar kin gezwollen is. ‘Komt goed, ik wil hier weg’, antwoordt ze dapper. Buiten naast het gebouw staat onze camper in de volle zon, de contactsleutels er nog in. ‘Kom, wegwezen’, zeg ik. ‘Ik ga gelijk aangifte doen in de buurt. Wie weten vinden ze die klootzakken’.
Op het politiebureau worden we goed opgevangen. Met nog trillende stemmen doen we ons relaas. De politie gaat, net als wij, uit van een verschrikkelijk misverstand of een persoonsverwisseling. De camper wordt uitgebreid doorzocht. Behalve vingerafdrukken en enkele sporen van wiet, vinden ze verder geen verdachte zaken. Babette en ik besluiten onze spontane vakantie, waar we eerst zo’n zin in hadden, af te breken. Zwijgend rijden we terug naar het huis van mijn vader.
'Mijn brein maakt overuren. Wist mijn vader hiervan?'
Het is nog warm buiten. Een mooie zomeravond. ‘Ik zal kijken of m’n vader een goede fles wijn in de kelder heeft liggen. Dat hebben we wel verdiend’, zeg ik tegen Babette. Ik loop het donkere huis in en wil het licht in de kelder aandoen. Het blijft donker. Jammer, morgen maar de lamp vervangen. Voorzichtig loop ik de trap af, nu met mijn mobieltje als lichtbron. Helemaal achter in de kelder zie ik licht door een kier schijnen. Vreemd. Er blijkt een stevig, houten luik te zitten. Ik trek er hard aan om te zien wat erachter zit. Perplex ben ik: een enorme wietkwekerij vult nu de kelder met licht. Ik zie honderden, nee, duizenden hennepplanten. Hun penetrante geur is misselijkmakend. Mijn brein maakt overuren. Wist mijn vader hiervan? Runde hij deze wietkwekerij? Waren die mannen soms hiernaar op zoek? Mijn hoofd tolt. Ik wil de trap oprennen om het Babette te vertellen. Terwijl ik me omdraai, kijk ik recht in de loop van een pistool.
‘Meekomen!’, hoor ik een mannenstem zeggen. Boven zie ik dat ook Babette onder schot wordt gehouden. Weer met vastgebonden handen moeten we dit keer aan de keukentafel zitten. Ze zijn ons gevolgd, bedenk ik me. Het daaropvolgende uur zien we meerdere mannen alle hennep uit de kelder halen. Babette en ik kijken stilzwijgend toe. Een bizar schouwspel.
Het is bijna middernacht wanneer de laatste plant wordt afgevoerd. ‘Zo, hoogste tijd om die twee op te ruimen!’ hoor ik iemand roepen. Er klinkt zwaar gelach. Babette begint nu onbeheerst te huilen. Zweet gutst van mijn voorhoofd. Een man komt op ons aflopen. Dit was het dan, denk ik en sluit mijn ogen. Terwijl we samen in doodsangst afwachten, klinkt plotseling rumoer buiten. Geschreeuw en enkele schoten. De man die de loop van zijn pistool al op mijn slaap hield, begint te schelden en rent hard weg. Ik kijk voorzichtig door mijn oogharen. Blauwe zwaailichten weerkaatsen tegen de keukenmuur.
Vervolg
Babette schuift, al zittend, met een korte beweging haar stoel naar mij toe. ‘Wat was dat?’, fluistert ze. ‘Ik denk dat ook de politie ons is gevolgd. Ze zouden verder onderzoek doen en nu zijn ze hier’, concludeer ik. Nog voordat ik verder kan praten, horen we buiten een metalen stem door een megafoon: ‘Hier is de politie! Het huis is omsingeld. Verzet is zinloos. Kom met de handen omhoog naar buiten en geef u over’. Daarna blijft het stil, heel stil. ‘Babette’, sis ik, ‘de politie is kennelijk met veel mensen aanwezig. Ik weet niet waar nog mannen in huis zitten, maar ik stel voor dat we naar buiten rennen. De keukendeur staat open, dus zelfs met onze gebonden handen moet dat lukken’, leg ik gehaast uit.
Met onze voeten duwen we zachtjes tegen poten van de grote keukentafel. We willen de weg vrijmaken om snel naar buiten te kunnen. Het verschuiven gaat gemakkelijk en is nauwelijks hoorbaar. ‘Dit is uw laatste kans u over te geven!’ klinkt weer de metalen stem van de politie. ‘Daarna zal een speciale eenheid het huis binnenvallen’. We moeten snel weg hier, denk ik, anders zitten we dadelijk in een hele nare situatie.
‘Babette, ben je er klaar voor?’ fluister ik zo kalm mogelijk. Mijn hart voel ik echter bonzen in mijn hoofd. Hopelijk kunnen we ongemerkt wegglippen. ‘We zullen wel moeten’, zegt ze zacht. ‘Gaan we op de bekende ‘3’ rennen?’ Ze kijkt me vragend aan. ‘Lijkt me een goed plan’, antwoord ik en knik. Na drie tellen rennen we samen, met onze handen geboeid op de rug, richting de openstaande keukendeur. Babette gaat voorop. Ze rent snel de veranda over, richting het gras naast het erf. Ze begint te roepen: ‘Niet schieten, wij zijn het!’ Wanneer ik bij de keukendeur ben, voel ik ineens een venijnige steek in mijn kuit. Ik schreeuw het uit en val hard naar voren, vol op de houten planken van veranda. Er wordt fel aan mijn benen getrokken en voordat ik het besef lig ik languit op de keukentegels. Ik ben weer in de boerderij.
Een van de mannen heeft me te pakken. Hij trapt de keukendeur dicht. Ik zie hem van achteren; een grote, fors gebouwde man. Hij draait zich om, trekt me hardhandig omhoog en duwt mijn rug tegen de muur. Ik kerm van de pijn en kijk naar mijn rechter kuit. Een bloedvlek breidt zich uit door de jeansstof. Wat is er gebeurd? Is het een steek- of schotwond? De man pakt me bij mijn kin en houdt zijn gezicht vlak voor de mijne. Hij gromt bijna: ‘Zo makkelijk kom je niet van me af’.
'Die ouwe van jou is de pineut'
‘Laat me toch met rust, klootzak! Het huis is omsingeld en je moet óns niet eens hebben’, schreeuw ik. Vreemd, het lijkt wel of de pijn in mijn been m’n angst verjaagt.
‘Wat wil je daarmee zeggen?’ snauwt de man. ‘Jij had moeten leveren, dát was de afspraak!’
‘Wij hebben niets te maken met jouw wiethandel. Je verwart ons met iemand anders, namelijk mijn vader. Dit is zijn huis’. Het voelt raar om mijn vader te verraden, maar hem kan toch niets meer overkomen. Mij wel.
‘Je vader? Wie is dat?’ Mijn reactie heeft de man duidelijk van slag gebracht. Zijn ogen schieten een paar keer van links naar rechts.
‘Volgens mij gebruikte mijn vader zijn camper als transportmiddel. Klopt dat?’ Ik kijk de man strak aan.
‘Als het inderdaad om jouw ouweheer gaat; die levert ons al jarenlang elke maand wiet. Via die lelijke camper, ja. Hij dumpt het spul op de afgesproken plek. Vervolgens pikken wij het op. We hebben elkaar nooit ontmoet. Maar blijkbaar had hij sinds twee maanden wat anders te doen. De leveringen stopten. Die ouwe van jou is de pineut. Als wij hem te pakken krijgen, is-ie dood. Hij komt hier niet mee weg’.
Grijnzend kijkt die griezel me aan. Ik besef dat hij niet weet dat m’n vader onlangs is overleden.
Ik wil nog wat zeggen maar opeens wordt de man van achteren besprongen en hard tegen de grond gewerkt. Ik schreeuw kort, nu van de schrik. Een walm van oud zweet komt mijn neus binnen als hij op zijn buik op de grond ligt. ‘Geef je over!’ wordt er geroepen. Agenten van de speciale eenheid zijn tijdens mijn gesprek met de man het huis binnengedrongen. Dan word ik zelf snel opgetild. Mijn tiewraps worden losgesneden en ik strompel naar buiten, ondersteund door twee agenten. Daar zie ik Babette met een deken om haar heengeslagen bij een politiebus staan. Een agente die bij haar staat, attendeert haar erop dat ik eraan kom. Babette draait zich om en glimlacht flauwtjes. Ik druk haar stevig tegen mij aan.
‘Guus?’ vraagt ze.
‘Ja, lieverd?’
‘Wat denk je, gaan we straks dat wijntje nog drinken waar ik op zat te wachten?’